Vanaf volgende week speelt Zootropolis in de zalen, de nieuwe charmante animatiefilm van Disney. Wij mochten uitgebreid op gesprek bij de makers!
Op een druilerige zaterdagmorgen begeef ik me naar Brussel. Van een eindstation naar onze bruisende hoofdstad, een hele onderneming. Een korte citytrip die ik maar al te graag maak voor Geekster. Vooral vandaag. Uit het station gewandeld, merk ik dat het barre weer nog erger geworden is. Ik stap kletsnat een chique hotel binnen en verwarm me met een koffie alvorens ik kennis mag maken met Clark Spencer, Byron Howard en Rich Moore, de bezielers van de animatiefilm Zootropolis.
Producer Spencer leerde de ondoorgrondelijke wegen van geld kennen op Wall Street. In 1993 klopte hij aan bij Disney en schopte hij het van vice president of finance and operations tot producent. Moore en Howard regisseerden de film. Die eerste stond naast Matt Groening aan de wieg van The Simpsons en Futurama. Met Wreck-It Ralph maakte hij een geniale animatiefilm, tegelijkertijd een parodie op allerlei games. Howard leerde de kneepjes van het vak bij Disney zelf, als assistent en animator bij onder andere Pocahontas en Mulan. Later regisseerde hij Bolt en Tangled.
Logisch dus dat een interview met zo’n toppers voor zenuwen zorgt. Het helpt ook niet dat dit mijn eerste interviews ooit zijn. De bibberende benen bleken achteraf onnodige zorgen want als je zo’n begeesterende mensen aan het woord laat, kan je als interviewer weinig fout doen. Ik sprak eerst met de producent en mocht daarna aan tafel met de regisseurs.
Wat was voor jou het moeilijkste onderdeel in de productie van Zootropolis?
CLARK SPENCER: “Voor mij was het de vacht en de gevolgen ervan. Vanaf het begin wilden we dat die zo realistisch mogelijk was. Dus het team dat de vacht van onze personages maakte, spendeerde een jaar aan het bestuderen van de vacht van de 64 soorten dieren die in de film opduiken. We realiseerden dat de ijsbeer eigenlijk doorschijnend haar heeft en dat de vacht van een vos donker is aan de wortel en lichter wordt naar de top toe. Wanneer je een animatiefilm maakt met mensen, zit je met hetzelfde haar voor iedereen. Soms krult het, is het plat of is het blond of bruin. Maar het ligt altijd in dezelfde aard, terwijl elke soort vacht een andere textuur heeft.
Dat had natuurlijk gevolgen voor de belichting. De doorschijnende vacht van de ijsbeer kaatst licht anders terug dan de dikke wol van een schaap. Onze belichters konden niet één set belichting in een set plaatsen, want de densiteit verschilt bij elke soort. Alsof dat niet genoeg was, kwam er nog een laag kledij bovenop de vacht, waardoor we rekening moesten houden met vacht dat door de kledij komt en hoe die kledij beweegt. Dieren hebben trouwens geen schouders en als we ze op twee poten zetten, nog steeds niet. We wouden dat ook niet want dan leken ze menselijk. Dus moesten we kledij bedenken die past op dieren, ook als ze bewegen. Die ene keuze van realistische vacht had veel complexe gevolgen, omdat we technische oplossingen moesten bedenken ervoor.”
Met Lilo & Stitch, Wreck-It Ralph en nu Zootropolis stond je mee aan het roer van enkele heel diverse films. Wat verbindt ze tot Disney-films?
SPENCER: “Wat ik zelf zo leuk vind aan Disney is dat we inderdaad heel uiteenlopende types van films maken. Onze films hebben altijd enkele dingen gemeenschappelijk. Ten eerste, we proberen films te maken voor mensen van alle leeftijden over heel de wereld. Daarnaast willen we films maken die zowel humor als emotie bevatten. Humor omdat mensen geëntertaind willen worden. En zonder een emotionele verbinding met de personages, wil je als kijker die film nooit meer zien. Bij Disney willen we net dat ons publiek verliefd wordt op de personages vanuit een emotioneel standpunt, zodat ze de films opnieuw zullen willen zien. Dat geldt trouwens ook voor onze pretparken, die emotionele verbinding moet er zijn bij de bezoekers. Ten slotte, draagt elke film de naam van Walt Disney. Op een bepaalde manier voelen we ons verantwoordelijk om een prachtig verhaal met boeiende personages te maken, omdat we voortbouwen op een nalatenschap, een geschiedenis van 92 jaar. We willen met elke film iets maken dat voor altijd zal meegaan.”
Bij Disney zweven er miljoenen ideeën rond, maar wanneer heb jij het gevoel dat een filmidee zoals Zootropolis kan slagen?
SPENCER: “Wanneer een regisseur afkomt met een project, moet die drie ideeën ervoor pitchen bij John Lasseter (chief creative officer bij Walt Disney én Pixar Animation Studios). Toen Byron Tangled had afgewerkt, stortte hij zich op een wereld vol dieren die rechtstaand rondlopen. John was helemaal weg van dat idee, hij wou dat altijd al maken. Maar er was geen verhaal, enkel het initiële idee van een dierenwereld. Het duurt daarna meestal een jaar voor we genoeg weten over waar de film naartoe gaat, waarna we de productie kunnen beginnen. Het mooie aan Disney Animation is dat John je een jaar geeft om onderzoek te doen. Ik heb ook het gevoel dat zo’n onderzoek het verhaal beter helpt te vormen, alvorens je volledig in het verhaal duikt en je ermee verbindt.
Zo wisten we niet dat de natuurlijke dierenwereld verdeeld is in 90 procent prooien en 10 procent roofdieren. En dat leidde naar het concept van een grote groep die samenleeft met een kleine, dat op zijn beurt uitmondde in het verhaal over een vos en een konijn. Byron werkte dat uit tot een buddy co-op-film, over twee natuurlijke vijanden die samen moesten werken, en precies dan zaten we op het goeie spoor. Toen zei John: ‘Okay, we zullen Zootropolis maken!’ Je kunt gewoonweg een jaar of twee een idee ontwikkelen zonder dat het uiteindelijk gemaakt wordt. Het moet het juist idee zijn en John heeft een heel goed gevoel over wat er wel werkt en wat niet.”
De laatste vraag voor jou is er eentje van onze lezers. Welke mogelijkheden zie je voor animatiefilms in virtual reality?
SPENCER: “Oh, daar heb ik onlangs nog over zitten praten met enkele regisseurs! Ik denk dat het fantastisch kan zijn. We moeten eerst zien hoe die technologie verder ontwikkelt en hoe mensen het omarmen. Het publiek moet het eerst leren willen zien in virtual reality. Rich zat er nog over te praten, we hebben allemaal digitale sets dus technisch gezien kunnen we in de wereld van Wreck-It Ralph, Finding Nemo of Tangled duiken. Ze bestaan uit drie dimensies en je kan er in rondlopen zoals in een echte filmstudio. Maar daar worden de sets echt gemaakt en dan weer afgebroken, de onze blijven voor altijd bruikbaar. Ons productieproces is perfect voor virtual reality. Ik denk dat er een boeiende toekomst te wachten staat voor virtual reality en hoe we onze verhalen vertellen om een publiek er nog meer in te betrekken.”
Tijdens de productie verwisselden jullie plots van hoofdpersonage. In de plaats van Nick werd Judy de focus. Waarom die keuze en hoe verliep het proces daarna?
BYRON HOWARD: “Eén van de eerste dingen die we ontdekten, en daarom duurt het zo lang om deze films te maken en steken we zoveel verschillende versies samen, is dat het verhaal van Zootropolis heel broos is. We wouden dat het publiek verliefd werd op de stad en geeft om de inwoners van de stad. Maar het probleem was dat de cynische Nick opgegroeid is in Zootropolis en altijd mishandeld werd door het systeem. Dus als kijker leer je de stad kennen door zijn ogen en ben je vooringenomen om de stad niet leuk te vinden. Dat probleem trad telkens op, ook al was het een sterke versie van de film. Sommige dingen werkten gewoon niet. Na een lange tijd beslisten we in de schrijverskamer (waar alle grote namen binnen Disney samen zitten om verhalen te bedenken en te analyseren) om eens te zien wat er zou gebeuren als we Judy in de hoofdrol zetten.
En toen klaarde alles op. Het was goed, maar ook slecht want alles wat in productie was, moesten we herstructureren. Onze crew had maanden en maanden gestoken in het maken van locaties, scènes en karakters. We gooiden volledige personages en sequenties weg, we beitelden opnieuw tot aan de kern van de film. De hoofdpersonages bleven in principe hetzelfde, maar deze nieuwe dynamiek liet ons verder gaan met Nick en Judy dan vooraf. De personages konden groeien in iets meer, en lieten ons het verhaal op een meer verfijnde manier vertellen. In de eerste kladwerken schreeuwden de problemen tussen de twee groepen in je gezicht, het was geen ontdekking voor het publiek. De uiteindelijke versie is veel meer gelaagd en genuanceerder. Je kunt genieten van de humor en het plezier in de wereld, zonder dat je vanaf de eerste frame in je gezicht geslagen wordt. We willen nooit prekende films maken. Onze focus ligt bij de personages en emotionele verhalen. Het publiek moet al de lagen zelf ontdekken.”
Over lagen gesproken, de humor in Zootropolis bevat veel niveau’s met zelfreferentie en parodie. Werd dat er met opzet in gestopt voor volwassenen?
HOWARD: “We zijn natuurlijk volwassenen die deze films maken en we willen elkaar ook aan het lachen brengen. Tegelijkertijd willen we alle leeftijden bereiken en het geschikt maken voor kinderen. Het is fantastisch hoe we een publiek kunnen bestuderen dat de film ziet en dan voorspellen: ‘Nu zullen de kinderen lachen! Nu de volwassenen tussen 20 en 30! En nu is het de beurt aan de volwassenen boven de 50!’ Bij de mop met The Godfather is dat plezierig. Kinderen snappen de referentie niet, zij lachen gewoon met de spitsmuis die Mr. Big heet waarvoor iedereen bang is. En de volwassenen krijgen voldoening uit het feit dat de setting een exacte kopie is van het kantoor uit The Godfather, ook door de impersonatie van Maurice LaMarche zit de homage perfect.”
RICH MOORE: “Ja, je weet direct wie de echte cinefielen zijn onder het publiek vanaf het eerste shot, als de deur van het kantoor opent. Ze beginnen te gniffelen en herkennen alles.”
Heb je dat gevoel voor humor meegenomen uit je tijd bij The Simpsons en Futurama, Rich?
MOORE: “Wel, Matt Groening praatte altijd over zijn favoriete tekenfilm als kind, The Rocky and Bullwinkle Show van Jay Ward. Dat was een echt goedkoop geanimeerde serie, maar alles draaide rond het schrijven. Het had een erg toffe, platte tekenstijl dat doet denken aan een krantenstrip. Het nam zichzelf ook niet echt serieus, maar het was grappig en als kind vond ik het geweldig, net als mijn vader en broer.”
HOWARD: “Het had ook een zalig droog gevoel voor humor.”
MOORE: “Ja, en het speelde opnieuw op verschillende lagen. Matt zei altijd: ‘I love Rocky and Bullwinkle!’, net omdat het iets voor iedereen had. ‘That’s what The Simpsons needs to be.’ Als alle moppen voor kinderen waren, zoals in het begin dat we eraan werkten, werden de kinderen buitengesloten. We verloren een groot deel van ons publiek. En omgekeerd ook, we verloren de volwassenen met enkel kindermoppen. Ik wist exact waarover hij het had, want het was ook mijn favoriete soort tekenfilm. Ik ben het dus gewend om op die manier te werken en vind het leuk om die balans te vinden. We zouden zo’n scène met Mr. Big niet draaien tenzij er iets inzat voor kinderen. Als het niet werkt voor iemand die The Godfather niet gezien heeft, is het te niche. Het heeft nu iets voor iedereen, net als de volledige film.”
Het gesprek wordt verder gezet met Rich die gepassioneerd over zijn carrière bij The Simpsons vertelt. Hij regisseerde enkele van de beste afleveringen (waaronder mijn persoonlijke favorieten Marge vs. The Monorail en Cape Feare) en bij Futurama maakte hij onder andere de aflevering Roswell That Ends Well. Hij trommelt trouwens geregeld oude vrienden op voor stemmenwerk. Spits je oren voor John DiMaggio als de ijsjesverkopende olifant! Byron heeft ook een inspirerende carrière achter zich. Hij besefte pas op de universiteit dat hij iets met animatie wilde doen. Daarna probeerde hij tevergeefs bij Disney binnen te komen en werd dan maar bediende van de attracties in Disneyland. Ondertussen bleef hij aandringen met zijn portfolio en enthousiasme. De aanhouder won en hij schopte het van assistent tot regisseur.
Net bekomen van hun interviewmarathon, gaven de drie heren achteraf nog een boeiende masterclass. We leerden er meer over hun onderzoek dat begon met dieren bezoeken in hun eigen Disneyland en eindigde op de vlaktes van Afrika, en over het verhaal dat begon als spionnenfilmparodie. Ze gaan tot het uiterste om geïnspireerd te geraken en hun vertellen werkt erg aanstekelijk. Ik heb er ongelooflijk veel van opgestoken en het is heel fijn om filmmakers persoonlijk te kunnen bedanken voor hun film.